‘Hij is veel allenig nu’, zegt Ramon terwijl hij zoveel mogelijk onderuit zakt in de stoel, in een poging zichzelf kleiner te maken. Waar zijn grote, logge lichaam in zijn werk een zegen is, voelt hij zich nu wat ongemakkelijk ten opzichte van het iele vrouwtje dat tegenover hem zit. Een dunne vrouw met een klein brilletje op en haar donkerblonde haren strak vastgebonden in een hoge paardenstaart.
‘Ik werk veel op zee, dus ik kan hem niet altijd helpen. En nou ja, toen vertelde een maat van me dat zijn moeder een vrijwilliger had, dus ik denk, je weet nooit.’
Hij friemelt onrustig aan zijn vingers, terwijl de vrouw tegenover hem begripvol knikt. Hij wordt zo zenuwachtig van haar afwachtende houding, dat hij ineens begint te roepen: ‘Pa!’, ben je eind’lijk klaar?’
‘Het gaat niet meer zo snel op die leeftijd.’ Ramon schrikt op van haar reactie.
‘Nee, dat is zo.’ Het wordt weer stil. Ramon kijkt rond in de kamer die hij zo goed kent, met de donkere houten kasten, een half wegrottend tapijt en versleten meubels, omdat ze daar allebei niet om gaven. Hij vindt het rommel. Het leven dat zich hier heeft afgespeeld vindt hij sowieso betreurenswaardig.
‘Ik vind het fijn hoor om af en toe even langs te komen, zien hoe het gaat.’ Ze praat op een hoge toon die Ramon de rillingen geeft. Als hij zo’n vrouw zou tegenkomen in de kroeg zou hij zich zo snel mogelijk uit de voeten maken. Maar voor zijn vader is ze ideaal. Een lieve bedeesde vrouw – zoals zijn moeder was geweest – zou zijn vader goed doen, dacht hij. ‘Het is nog maar kort geleden dat zijn vrouw is overleden’, vertelt Ramon en hij telt de weken in zijn hoofd: ‘Drie weken.’
‘Wat erg, gecondoleerd’
‘Ik vond het niet erg, het was een vres’lijk mens.’
‘Uw moeder?’
‘Oh nee, niet mijn moeder – God hebbe haar ziel – die ging al dood toen ik nog een baby was.’
‘Wat erg.’ Met haar treurige ogen kijkt ze zo meelevend, dat Ramon er bijna zelfmedelijden van krijgt. Maar in werkelijkheid zit hij er niet zo mee dat zijn moeder zo jong is overleden. Hij weet niet beter en in zijn hoofd nam zijn moeder al vrij snel mythische proporties aan. Ze werd een soort beschermengel die altijd over hem waakte als hij weer eens door Irma werd uitgescholden of bij een stevige wind bovenin de boortoren stond te wiebelen.
‘Nee, Irma terroriseerde m’n pa gewoon, dus ik hoop dat hij weer een beetje opkrabbelt nu ze dood is’, vertelt hij de vrouw tegenover hem op zachte toon.
‘Als kind had ik al veel last van haar, altijd schreeuwen, gemeen, pesten. Ik heb pa geprobeerd te waarschuwen, maar luisteren ho maar. Je weet hoe die oude mensjes zijn.’ Er verschijnt een meelevende glimlach om haar lippen. ‘Oh ja.’
Ramon zakt nog verder onderuit in de fauteuil, die kraakt bij zijn gewicht. ‘Hij kan ook eigenlijk niet allenig zijn, hij kan niet voor zichzelf zorgen’, verzucht hij. ‘Vroeger al niet. Dus tja, als je vrouw dan dood gaat, terwijl je nog een baby hebt, dan vind je iedereen best die je wil helpen. Ja toch? En toen zag Irma haar kans. Zelf geen kinderen, ook geen enkele zin aan seks met haar frigide, koelbloedige karakter.’ Ramon kijkt vies bij de gedachte aan haar en schudt zijn hoofd. ‘Je weet niet altijd wat er achter zo’n voordeur gebeurt. Het is niet mals.’
‘Dat kom ik helaas vaker tegen’, zegt de vrouw en ze kijkt hem weer meelijwekkend aan. Hierdoor krijgt Ramon het gevoel dat hij nu iets stoers of mannelijks moet zeggen, maar er schiet hem niks te binnen, totdat hij haar borsten bekijkt.
‘Mooi hoor’, wijst hij. En meteen kan hij zichzelf wel voor z’n kop slaan, waar sloeg dat op?
‘Dank u’ antwoordt ze stoïcijns. Zou ze nu eigenlijk niet gechoqueerd of tenminste beledigd moeten zijn, vraagt Ramon zich af. En pardoes voelt hij hoe zijn penis zich opricht in zijn broek. Erg mooi is ze niet, maar als ze even stoïcijns neukt als dat ze nu tegenover hem zit, nou dan doet hij niet moeilijk.
Een oude man schuifelt de woonkamer in met een rollator. ‘Als je zo oud bent als ik, dan gaat het schijten niet altijd meer zo makkelijk.’
‘Pa! We hebben bezoek.’ Ramon maak excuserende gebaren richting de vrouw die niet blikte of bloosde bij het grove taalgebruik. ‘Ik mag toch zeker in mijn eigen huis praten zoals ik wil’, moppert de oude man en hij gaat zitten in een versleten stoel aan de rand van de woonkamer. ‘Nou, toen Irma nog leefde had je ook niet zo’n grote mond’, begint Ramon en hij kijkt betekenisvol naar de vrouw.
‘Wat weet jij daar nou van?’
‘Ze hield je behoorlijk onder de duim, pa.’
‘Ach, jij weet er niks van’, hij kijkt de vrouw veelbetekenend aan. ‘Hij haat vrouwen, hij heeft altijd een hekel gehad aan vrouwen.’
‘Pa, dat zeg je toch niet als er een vrouw in de kamer zit!’
‘Het maakt niet uit’, zegt de vrouw opeens met een heldere stem, die tussen de brommende mannenstemmen bijna klinkt als een symfonie. ‘Ik heb al vaker vrijwilligerswerk gedaan, ik weet een beetje wat er leeft onder de mensen.’ Ze staat op. ‘Zal ik even wat koffie of thee voor u zetten?’ Ramon schiet op uit z’n stoel met zo’n tempo dat de fauteuil vervaarlijk begint te wankelen.
‘Fuck’ roept hij. ‘Dat had ik natuurlijk moeten doen, gaat u gauw weer zitten.’ Ze kijkt hem dankbaar aan en gaat weer zitten.
‘Wil jij ook pa?’ Ramon probeert angstvallig om zijn kruis, waar zijn broek nog enigszins gespannen staat van de plotseling opwinding van daarnet, te verbergen.
‘Dat ik dat nog eens mag beleven.’
‘Rot toch op.’ Hoofdschuddend loopt Ramon naar de keuken en komt dan meteen weer terug. ‘Wilt u koffie of thee?’
‘Een kop thee is lekker, dank u.’
‘En pa, koffie?’
‘Ja, zwart.’
‘Irma is dood hè, je mag er nu ook weer melk in als je wilt.’
‘Ik lust het niet meer met melk.’
‘Irma vond het niet goed als hij melk in z’n koffie deed’, legt Ramon uit. ‘Ze nam gewoon nooit melk mee van de winkel totdat hij er niet meer naar vroeg.’ Dan loopt hij weer naar de keuken. Zijn vader schudt ontkennend zijn hoofd naar de vrouw.
Twee minuten later loopt Ramon de kamer in met een kop thee en zet het naast de vrouw neer. ‘Er moet een onderzettertje onder,’ bromt de oude man, ‘anders krijg je kringen.’
‘Het lijkt wel of ik Irma hoor praten!’ roep Ramon uit. ‘Ze is dood he. Morsdood.’
‘Misschien zou u iets minder moeten praten over uw dode stiefmoeder’, suggereert de vrouw. ‘Het is nog zo vers voor uw vader.’ Die kijkt Ramon zelfgenoegzaam aan.
‘Ja’, zegt Ramon, ‘misschien wel’ en hij loopt weer naar de keuken om de koffie te halen. Als hij een keukenkastje opent om de koektrommel te pakken, wordt zijn aandacht plotseling getrokken door een fotolijstje dat op de vensterbank staat.
‘Verdomd,’ zegt hij, ‘verdomd nog aan toe.’ Hij voelt hoe het bloed naar zijn hoofd stijgt en hij emotioneel begint te worden. Het is het beste als hij gaat, ze redden zich wel. Snel loopt hij met alleen de koffie naar de woonkamer. ‘Ik ga, krijg net een berichtje dat ik moet gaan’, zegt hij snel. ‘Jullie redden je he?’ Dan omhelst hij zijn vader, die schrikt van de stevige armslag van zijn zoon. ‘Dag pa, ik kom van de week wel weer even kijken.’ Hij kan nog net zijn tranen ophouden tot hij in de gang zijn jas aantrekt. ‘Verdomd’, denkt hij. Zijn vader heeft na al die jaren toch weer een fotootje neergezet van zijn moeder, zijn beschermengel, de beste vrouw die er ooit was. Hij blijft een tijdje in de hal staan tot de tranen zijn gedroogd en hij zich weer op straat kan vertonen.
‘Ben je er nou nog steeds?’ roept zijn vader vanuit de woonkamer.
‘Jaja, ik ga al.’
In de woonkamer legt zijn vader uit: ‘Hij heeft altijd een hekel gehad aan zijn stiefmoeder.’ De vrouw knikt met zoveel medelijden in haar gezicht dat hij zich geroepen voelt om iets stoers en zelfverzekerd te zeggen.
‘Ze was een taaie, maar een topwijf hoor’, zegt hij terwijl hij naar iets bovenin de kamer staart. Hij is nooit goed geweest in oogcontact. ‘Niet zo’n teer bloempje als zijn moeder’, gaat hij verder. ‘Een stevige tante.’ Hij merkt dat de emoties weer beginnen op te laaien. Als je ouder bent, word je ineens een huilebalk, zo heeft hij gemerkt, al had Irma daar weinig last van. Die zei wel eens dat ze als kind zoveel tranen had vergoten dat ze op waren. Opgegroeid in een verzetsmilieu waarvan er verschillenden waren doodgeschoten op de Waalsdorpervlakte. Rechtvaardigheid was nog steeds belangrijk voor haar, ze schreef elk weekend woedende brieven naar instanties over allerlei onrecht dat ze tegenkwam in de krant. Zo pleegde ze haar eigen verzet. En nu is ze dood. ‘M’n zoon heeft zeker gezegd dat ze m’n leven zuur maakte? Maar hij weet er niks van’, zegt hij. ‘Hij haat vrouwen. Zijn moeder is een heilige en daar kan natuurlijk geen vrouw aan tippen. Irma had geen enkele kans.’
‘Het gaat erom wat ze voor u betekende’, de vrouw gaat rechter zitten en leunt naar voren, zodat ze dichter naar hem toe komt. Hij deinst automatisch achteruit. ‘En? Wat betekende ze voor u?’ Hij denkt na.
‘Ze was mijn rots’, zegt hij tenslotte. ‘Zo hard als steen, onbuigzaam, maar je wist altijd wat je had. Ik hoefde nooit te kiezen, geen moeilijkheden op te lossen, Irma regelde alles’, zegt hij. Hij voelt weer een kleine traan in zijn ooghoek. ‘Zelfs haar gesnauw mis ik.’
‘Zou u het fijn vinden als ik u af en toe een beetje bits toe spreek?’, vraagt de vrouw. ‘Een beetje afblaf of u uitscheld?’ Hij kijkt haar dankbaar aan: ‘Ja, dat zou ik heel fijn vinden. Wilt u dat doen?’
Een grappig detail, ik schreef de vrouw in het stuk met in mijn achterhoofd dat ze een vrijwilliger was van De Zonnebloem, Yuri haalde eruit dat ze een prostituee was. Ik benieuwd hoe jullie het lazen, laat het gerust weten.