Ga naar de inhoud

Zie je wel

Ze zit futloos aan haar bureau en kijkt naar de klok op de rand van haar computerscherm. Nog een kwartier en dan zit Martine’s werkdag erop. Collega’s naast haar typen nog of staren – net als zij – om zich heen. Ze kijken op hun polshorloges of lopen naar de kleine keuken en zetten hun gebruikte koffiemok in de afwasmachine.

Martine scrollt door haar e-mails om de tijd te doden. De dag leek maar niet voorbij te gaan. Bij het raam zit een wesp die naar buiten wil. Hij heeft gelijk: de zon schijnt en de groene grasvelden steken mooi af tegen de blauwe lucht. Het is haar favoriete seizoen. Maar alle ramen zijn dicht, dus de wesp maakt geen schijn van kans. Op de hele verdieping kunnen de ramen ook niet open, vanwege de airco in het gebouw. Martine kijkt verveeld, maar toch ook verwonderd naar het dier. Naar zijn mooie strepen, zachte vacht, de vleugels die gespannen heen en weer klappen. Hij rust even uit en maakt zich dan weer op voor een nieuwe poging door het raam te vliegen. Hij geeft niet op. Ze hebben een natuurlijk instinct om naar het licht te vliegen en dat doen ze dus. Ze denken er verder niet over na, hebben geen plan B. Blijven gewoon volhouden totdat hun lijfje ermee uitscheidt.

Misschien moet ze hem vangen in een bekertje met een kartonnetje eronder en hem dan bevrijden. Maar waar moet hij er dan uit? Waarschijnlijk moet ze dan vijf verdiepingen naar beneden, naar de uitgang van het kantoorgebouw. Is dat niet een beetje teveel gedoe voor zo’n klein diertje? Er zijn er genoeg van, ééntje minder is niet zo erg. Ze had zelfs gehoord dat er een plaag is momenteel. Martine probeert zich weer te concentreren op haar werk, maar kan niet stoppen naar het dier te kijken. De wesp gaat zitten en probeert dan weer wild tegen het raam te vliegen. Als haar werkdag voorbij is, staat ze op en kijkt nog een keer naar het dier. Als ze hem er buiten uitlaat, moet ze daarna weer helemaal naar boven om haar spullen op te halen. Doet ze niks dan lijdt het dier nog de hele avond, misschien de hele nacht? Wanneer gaat een wesp dood? Hoe lang houdt hij dit vol? Ze kan doen alsof ze het dier niet heeft opgemerkt. Er is niemand die haar dat kwalijk neemt. Ze probeert het dier te negeren, maar als ze haar tas heeft ingepakt en klaar staat om weg te gaan, kan ze het er toch niet bij laten. Het zinloos lijden van het dier, ook al is het irritant en overtollig. Ze moet het dier uit zijn lijden verlossen.

Martine denkt na, pakt dan uit het keukentje een vies bord met resten jam, neemt het bord mee naar haar werkplek en trekt een schoen uit. De wesp heeft inmiddels het lekkers geroken en zit opgewekt op het bord te zoemen, precies volgens plan. Martine kijkt verontschuldigend naar boven, alsof er iemand is die haar hoort en vergeeft. Ze is niet gelovig, maar je weet nooit. Dan pakt ze haar schoen en slaat met alle kracht die ze heeft op het bord. Het maakt een hels kabaal. Enkele collega’s kijken haar geschrokken aan. De wesp beweegt nog slapjes en dus slaat ze nog een keer, daarna excuseert ze zich tegenover de mensen die geërgerd haar kant opkijken. Ze voelt zich niet geroepen om de situatie uit te leggen aan deze mensen die ze eigenlijk amper kent. Ze brengt het schoteltje met de dode wesp weer naar het kleine keukentje en laat het beestje rustig in een afvalemmer glijden. Martine voelt een steek in haar maag. Was het echt niet beter geweest om het dier te redden? Ze kan zich niet heugen eerder zo meedogenloos een dier te hebben vermoord. Niet overdrijven, spreekt ze zichzelf streng toe. Ze heeft hem verder lijden bespaard. En hé, het is maar een wesp. Wie weet op hoeveel mieren en torren ze heeft gestaan in haar leven. Maar toch, niet zó met voorbedachte rade.

‘s Avonds krijgt Martine met moeite eten door haar keel. Haar man, Luuk, vraagt of er iets is, maar ze schudt haar hoofd. Dit is – letterlijk en figuurlijk – te klein om het over te hebben. Gewoon hard gewerkt, zegt ze en kijkt uit het raam naar de insecten die er rondzwerven. Vrije dieren. Dieren die een beter lot beschoren zijn, tot nu toe tenminste. Misschien belanden ze wel op een zolder en heeft niemand door dat ze willen ontsnappen. Wacht hen daar een langzame, pijnlijke dood. Terwijl ze altijd maar dommig op zoek zijn naar het licht.

Er gaat een wesp bij het raam zitten. Godzijdank aan de buitenkant. Hij lijkt haar aan te kijken. Weet hij iets? Is er iets dat hij wil zeggen? Ze zucht en neemt een nieuwe hap eten, terwijl haar oog weer naar het dier gaat dat inmiddels is verdwenen. Even denkt ze iets hards te voelen, heeft ze nu…? Martine wordt meteen misselijk en rent naar het toilet, waar ze haar hap weer uitspuugt. Natuurlijk was het geen wesp, hoe had ze nu niét kunnen merken dat ze per ongeluk een wesp op haar bord had gehad. Hier binnen vliegen ze niet eens, dan had ze het wel gemerkt. Sterker nog, de enige reden dat Luuk en zij binnen eten met dit warme weer, is dat ze zo geen last hebben van de insecten.

Op haar werk voelt ze zich somberder dan anders. Haar bureau herinnert haar continu aan wat ze gedaan heeft. Ze heeft de indruk dat haar collega’s haar anders behandelen sinds het incident. Ze kan er niet echt de vinger op leggen, maar dat gevoel heeft ze soms. Ook loopt ze in de middagpauze onopvallend langs de ramen om te kijken of er ergens een diertje zit dat ze wél kan redden. Misschien om weer nieuwe karmapunten op te bouwen.

In een nacht schrikt Martine wakker van een angstdroom. Ze doodde kleine dieren en voelde geen enkele wroeging. Waar ligt de grens? Als je een dier vermoordt, hoe ver ben je dan verwijderd van het doden van een mens? Ze kijkt naast haar, waar Luuk rustig ligt te slapen. Hij heeft geen idee van de verandering die afgelopen dagen heeft plaatsgevonden bij zijn vrouw, de angst die zich in haar heeft genesteld. Haar gedaanteverwisseling van iemand die niet bijzonder veel voorstelde – een rol die haar goed afging – naar een koelbloedige moordenares.

Op een avond zit ze te lezen bij een halogeenlamp. Luuk is een avondje weg ‘met de mannen’ en ze geniet van de rust. Totdat ze ineens een vreemde geur ruikt. Ze kijkt om zich heen en ziet een enorme rookwolk naar het plafond stijgen. Ze slaakt een gil, rent naar de hal en smijt de deur hard achter zich dicht. De wesp, hij is terug! Zijn geest neemt wraak! Ze wist het wel. Martine zit verslagen op de grond van de hal. Er is niemand thuis die haar nu kan helpen. Na een paar minuten vermant ze zich, straks brandt het hele huis af. Ze kijkt voorzichtig de kamer weer in. De halogeenlamp is uit. Als ze met een kleine zaklamp gaat kijken wat er is gebeurd, voelt ze haar hart kloppen in haar keel. Het zweet breekt haar uit, ze heeft het gevoel dat ze langzaam gek aan het worden is. In de halogeenlamp ligt een verkoolde motvlinder.

Ze loopt hard door het bos en is de wesp bijna vergeten wanneer er plots weer één opduikt. Misschien familie. Het lijkt alsof hij iets weet, het gezoem wordt harder en intenser. Ze voelt haar hart kloppen in haar borstkas. Wie weet wat voor krachten zich rondom haar afspelen waar zij geen idee van heeft. In spirituele zaken heeft ze zich nooit verdiept, weet zij veel. Maar ze weet het nu zeker: de dode wesp neemt wraak. Zo hard als ze kan rent ze naar huis. Luuk lacht haar toe als hij haar ziet aankomen en prijst haar uithoudingsvermogen. Je bent lekker fanatiek, roept hij.

Weer een paar dagen later, ze rijdt in haar auto. De muziek staat aan en ze neuriet zachtjes mee. Er trekt een huivering door haar heen als er ineens een wesp recht op haar af lijkt te vliegen. Martine remt en gooit van schrik het stuur om. Ze hoort slippende banden en dan een klap. De wereld lijkt kort te draaien en met een knal voelt ze hoe alles ineens weer stilstaat. Ze is er nog. Dan heeft ze plotseling door dat er nog iets anders gebeurt, ze zinkt. De auto is te water geraakt, paniek maakt zich van haar meester. Ze probeert haar gordel los te krijgen, slaat tegen het raam, maar niks lijkt te lukken. Wanhopig kijkt ze naar het raam, waar de wesp van zo-even nog steeds zit te kijken. Weer zet ze al haar kracht in om zich los te rukken, maar voelt hoe het koude water haar kleren doorspoelt en ze langzaam naar beneden zakt. Hoe hard ze ook vecht, haar riem wil niet los, de deur wil niet open. Het water komt langzaam tot haar mond en als ze haar hoofd niet meer boven het water kan houden, zit de wesp haar nog steeds stoïcijns aan te kijken.

Zie je wel.

Ik schreef dit verhaal in 2019. Het ontstond door een gebeurtenis rond mijn negentiende toen er een motvlinder in de lamp vloog in mijn studentenkamer. Ik had de motvlinder allang gezien en geen actie ondernomen, door de rook leek het alsof hij wraak naam. Later, toen ik een wesp doodmaakte die door de tuin strompelde die ik uit zijn lijden wilde verlossen, moest ik hier weer aan denken.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *