De vrouw loopt zacht de deur voorbij en doet haar best niet opzij te kijken. Vanuit de volgende kamer in de hal valt een warme zonnestraal net over haar voeten. Hier staat de deur altijd open. De vrouw kijkt naar binnen, naar de mooie roze muren. Geen babyroze, maar meer zalmroze, een wat stoerdere kleur die mensen soms zelfs in hun woonkamer gebruiken.
De kamer is niet groot, naast het houten eenpersoonsbed staat een kleine witte kledingkast en een bureau, dat nu rommelig oogt. De muren hangen vol snuisterijen, zoals Isabel dat graag wil. Een oude kapotte klok die ze beneden niet meer mooi hadden gevonden, kleine medailles van de avondvierdaagse aan een gekleurd lintje, een zwemdiploma. Aan de andere muur foto’s van Isabel met haar vriendinnen, met haar klas, van hun gezin, van opa’s en oma’s. Boven het bed hangt een grote poster met twee uilen. Natuur en dieren hebben altijd haar bijzondere interesse gehad.
De vrouw ziet het lichtblauwe dekbed over de rand hangen, smoezelig. Zelf wil ze altijd alles graag netjes, haar beddengoed, haar gordijnen, haar vloer. Maar ze wil niet zo’n moeder zijn die een net huis té belangrijk vindt. Ze kan zich een vriendinnetje herinneren uit haar eigen basisschooltijd, van wie de moeder smetvrees had. Die was de hele dag aan het schoonmaken. Ze moet denken aan een moment dat het meisje triomfantelijk een klein laatje had opengeschoven en haar had toegefluisterd: “Mijn rommellaatje”. Het was haar grote geheim en haar dierbaarste bezit, haar moeder deed het laatje nooit open. De vrouw vraagt zich af of hoe dat meisje groot is geworden. Misschien woont ze nu in een huis vol rommellades. Koopt ze zich scheel bij kringloopwinkels om haar huis vol te stoppen met troep. Zoals mensen die als kind ondervoed zijn geweest, hun hele leven op zoek gaan naar eten.
De vrouw kijkt naar de hoek, naar het kleine meisje dat daar zit met de rug naar haar toe. Wat kan ze aflezen aan haar rug? Schokt die zachtjes omdat ze zit te huilen? Is ze verdrietig omdat haar moeder te fel reageerde toen ze maar bleef drammen? Voelt ze zich alleen, omdat haar moeder een lijn trok en daardoor niet meer aan haar kant leek te staan?
Altijd doet het zeer in haar hart als ze haar dochter verdriet doet, omdat ze dan haar eigen pijn voelt uit haar kindertijd. Toen ze zelf soms het gevoel had er alleen voor te staan. Zich wel eens verlaten voelde door de mensen die haar het liefst waren, maar die haar even niet konden konden luchten of zien. “Nu even stil lieverd, papa is verdrietig.” Ze voelt de eenzaamheid die ze zelf voelde als haar ouders uit riepen: “Het draait niet altijd om jou.” Het draaide nooit om haar, ze probeerde zich altijd zo onzichtbaar mogelijk te maken, op haar tenen te lopen, niet op te kijken, niet te zuchten. Ze is – vierendertig jaar oud – nog steeds onzichtbaar, daarom kan ze nu op haar dooie gemakje kijken naar haar dochter in de hoek, zonder dat die iets merkt.
Hoe anders is dat voor Isabel die met aandacht wordt overladen door haar ouders, opa’s en oma’s? Die zij altijd het gevoel geven dat ze aan haar kant staan, dat ze welkom en gewenst is. Maar de vrouw vindt dat kinderen soms grenzen nodig hebben, een beetje sturing. Dat ze nog niet hun eigen richting kunnen bepalen. Ze kan Isabel toch niet laten verdrinken in haar jeugdige overmoed, haar impulsen. Ze moest ingrijpen na het brutale gedrag, dat ze zo-even aan de dag legde. Ze wist dat het goed was om in te grijpen, maar het doet altijd pijn. Het vervelende schuldgevoel dat ze krijgt als ze boos wordt. Niet alleen ten opzichte van Isabel, maar ook ten opzichte van hem, ten opzichte van het universum, het lot, wat was het eigenlijk? Het schuldgevoel dat altijd op dit soort momenten in haar hoofd kruipt: zij is er nog, waarom doe je haar pijn?
Isabel staat plotseling op en draait zich om. Als ze haar moeder ziet, verschijnt er een stralende lach op haar bleke gezicht. “Mama!” Ze komt enthousiast op haar afgerend. Blijkbaar is ze de hevige ruzie van zo-even alweer vergeten. Oh ja, zo werkt dat met kinderen, die leven nog veel meer in het moment. Isabel pakt haar hand vast. “Ga je mee? Dan gaan we naar buiten.”
De vrouw zoekt achter zich naar het lichtknopje, om de lamp uit te zetten, maar grijpt er in de haast naast en voelt de gebreide blauwe sokjes, die hij nooit aan heeft gehad, maar die Isabel graag als herinnering wil houden. Hij overleed voordat hij oud genoeg was om ze te dragen. Het kleine jongetje dat zo opeens dood in zijn bedje lag in de kamer hiernaast. Zonder voorteken, zonder waarschuwing, zonder zin of reden, koud en levenloos. Hij bracht de dood in huis. Ze voelt een rilling door haar lijf en pakt haar dochters hand weer stevig vast. Zij is er nog. En ze loopt snel – ze rent bijna – de deur voorbij en doet haar best niet opzij te kijken.
Mooi geschreven en ook goed gelukt!
Dankjewel voor je reactie en leuk om te horen! 🙂