Verfrommeld lag hij daar en dacht: ‘Is dit het nou?’ Hij lag er al zo lang en het was altijd maar hetzelfde. De dagen gingen voorbij en er gebeurde zo weinig. ‘Is dit alles waar het leven om draait?’ verzuchtte hij. Elke dag volgde op een andere dag en hij voelde zich leeg en somber.
Tot op een dag, het gebeurde voordat hij er erg in had. Ineens zag hij een heldere blauwe lucht. Toen hij zich uitstrekte, realiseerde hij zich dat hij niet langer verfrommeld bij de rest lag, maar vrij was! Hij voelde de lucht in zich stromen, wat een heerlijk gevoel was dat. Dit was het dus, dit was waar hij voor gemaakt was! Van opwinding vloog hij door de lucht en hé, wat was dat? Een vrolijk jongetje van een jaar of vijf hield hem vast en lachte. Hij gooide hem in de lucht en pakte hem weer op. ‘Pas op,’ zei zijn moeder, ‘straks vliegt hij over de schutting en dan is hij weg.’ Het jongetje liet het vallen en rende achter zijn moeder aan. Het blauwe ding keek verwonderd om zich heen en zag nog meer kinderen op een mooi groen grasveld rennen en spelen. Bij de versierde tafels stonden hun ouders met elkaar te praten. Er hingen slingers in allerlei kleuren en daar waren meer ballonnen. Hij herkende de oranje tegen wie hij zo lang had aangelegen. Maar oh, dit was zo veel fijner, om vrij te zijn. Daar kwam een meisje naar hem kijken en ook zij gooide hem in de lucht en hij vloog, oh wat heerlijk! Iedereen leek blij te zijn om hem te zien, wat een prachtig leven!
Het duurde de hele middag dat hij door verschillende kinderen werd opgepakt en de lucht in werd getild en soms zwierden ze hem door de lucht en draaiden ze onderwijl rondjes en er was ook zoveel te zien. De mensen aten gebak, dronken uit felgekleurde bekers en soms was er muziek en dan gingen kinderen dansen. Het enige waar hij huiverig voor was, was een man in een raar pak met een rode neus en hele grote voeten. De man pakte soms een ballon en verfrommelde hem. Vol medelijden keek hij naar ballonnen die werden gebogen en geknakt totdat ze een totaal ander ding waren geworden. Het was vervelend om naar te kijken. Gelukkig werd hij vaak afgeleid als er weer een blij kind met hem door de lucht rende. Oh, hij voelde de wind om zich heen trekken, wat een heerlijk gevoel was dat.
Zo ging het de hele middag, totdat iemand hem te hoog de lucht in gooide. ‘Ho, pas op!’ wilde hij roepen, maar dat kon hij natuurlijk niet. En daar gebeurde waar de moeder al eerder voor gewaarschuwd had, hij vloog over de schutting. Het duurde even voordat hij doorhad waar hij was. Net was hij in een tuin geweest met gras, kleuren en blije mensen. Nu lag hij in een stenen tuin zonder kleuren of mensen. Op het eerste gezicht leek het hem minder leuk en hij miste de kinderen nu al. Om hem heen was alles grijs, zelfs het huis had weinig kleur en planten zag hij ook al niet. Hij wilde net een tukje doen toen er een oude man zijn kant op kwam. ‘Hé, wat moet dat hier!’ Hij liep op hem af en sloeg naar hem met zijn stok. Die kinderen waren een stuk minder hardhandig geweest.
Toen prikte de boze man zijn stok in hem en even dacht hij: ‘Dat was het dan, het leven is alweer voorbij.’ Hij wachtte tot alle lucht weer uit hem zou stromen, hij had zijn ogen dichtgeknepen als hij dat kon, maar er gebeurde niks. Blijkbaar kon zijn vel wel tegen een stootje. ‘Wegwezen rotding, uit mijn tuin!’ De man smeet de ballon over de schutting. Niet terug naar de kinderen, maar over de schutting aan de andere kant.
En dus kwam de ballon op weer een nieuwe plek terecht. Deze tuin was iets minder somber dan de vorige, maar wel stil, er waren geen mensen en geen kinderen, er werd niet gelachen. Er lag een klein lapje gras en verder lagen er tegels. Aan de randen van het grasveld stonden struiken en daar lag een groot gevaar op de loer: een rozenstruik met doorns!
Die ballon die lag daar maar, het duurde dagen en er verschenen nooit mensen. Wel liepen er af en toe insecten over hem heen en er kwam zelfs een naaktslak voorbij. Als hij dat had gekund, had hij gegiecheld toen een hele mierenkolonie over hem heen liep met van die kleine pootjes. Verder gebeurde er weinig, maar de wind joeg hem af en toe een beetje op en zo kwam hij steeds dichter bij de rozenstruik terecht. Na een dag of vijf begon het nog harder te waaien en de ballon was er opnieuw zeker van dat zijn laatste uur geslagen had. De wind tilde hem verder en hoger en net op het moment dat hij dacht in de struik te belanden, hielp een extra windvlaag hem de schutting over.
Weer een nieuwe tuin. Zonder gras, met veel tegels en bloempotten op het terras. Aan de rand van het terras stonden struiken die op het eerste gezicht ongevaarlijk leken. Wat was de ballon opgelucht dat hij het gered had, dat hij niet was verdwenen in die pijnlijke rozenstruik. Maar toch, hij miste de kinderen.
Nadat hij uren in de tuin had gelegen, kwam er iemand naar buiten, een oudere vrouw. Hij moest denken aan de man die hij eerder had ontmoet en werd in eerste instantie angstig, maar toen ze hem in het oog kreeg, glimlachte ze. ‘Hé, hoe kom jij hier nou verzeild?’ Ze liep naar hem toe, pakte hem op en aaide over zijn bol. ‘Wat gezellig, een blauwe ballon.’ Ze zette hem neer op een lege bloempot waar hij precies in paste, zodat hij minder last had van de wind. Daarna liep de vrouw naar binnen. Vanaf hier had de ballon uitzicht over de hele tuin, dus hij vond het een heerlijk plekje. De vrouw leek het niet erg te vinden dat hij in haar tuin rondhing.
Toen kwam ze weer naar buiten met een kopje thee en ging naast hem zitten. ‘Dat is gezellig dat u er bent’, zei ze heel nadrukkelijk. ‘Er komt niet zo vaak iemand op bezoek, ziet u. En u bent zo mooi kleurrijk. Weet u, ik woon hier al zo’n dertig jaar.’ Ze vertelde over haar man die twee jaar geleden was overleden, over haar kinderen die nu op zichzelf woonden en over haar leven tot nu toe.
Vanaf die dag kwam ze elke ochtend met een kopje thee naast hem zitten en vertelde ze over haar leven. En de ballon genoot van haar verhalen. Want hij kon zelf dan niet zoveel beleven, door haar verhalen leek het alsof hij een heel lang en uitgebreid leven had geleid. En daardoor vond hij het minder erg dat de lucht langzaam, met kleine teugjes, uit hem stroomde. Op een dag was hij zo gekrompen dat hij pardoes in de bloempot zakte, net op het moment dat de vrouw naast hem zat. Ze moest hard lachen, omdat het vast een grappig gezicht was hoe hij in de bloempot verdween. Het was heerlijk om haar gulle lach te horen, de kinderen hadden ook zoveel gelachen. Oh, wat een heerlijk leven had hij gehad, bedacht hij zich toen hij onderin de bloempot lag. Ook al was er nu weinig meer te zien, in gedachten vloog hij rond op het kinderfeestje en leefde hij mee met de verhalen van de oude vrouw. Hij hoorde haar nog steeds mooie verhalen vertellen van helemaal onder in de bloempot. En ze bleef maar praten, zelfs toen de blauwe ballon helemaal leeg was en haar allang niet meer kon horen.
Anna vond ergens een blauwe ballon en op een ochtend besloten we allebei een verhaal te schrijven over die ballon. Anna was het schrijven al snel zat, maar dit werd mijn verhaal. Geschreven zodat het ook makkelijk te lezen is voor een kind.